Blog

Uitspraak Hoge Raad over discriminerende box 3 heffing

vrijdag 7 juni 2024
Door Jaap van Ooijen - Fiscaal - jurist

  De Hoge Raad heeft d.d. 6 juni 2024 uitspraak gedaan op de vraag of de huidige box 3 heffing, gebaseerd op de Herstelwet, destijds ingevoerd naar aanleiding van het Kerstarrest van de Hoge Raad van 24 december 2021, nog steeds discriminerend is en nog steeds inbreuk maakt op het eigendomsrecht.

De Hoge Raad heeft beslist, dat de op de Herstelwet gestaafde box 3 heffing van de overige bezittingen – niet zijnde banktegoeden – nog steeds discriminerend is in de gevallen waarin het belastte forfaitaire rendement hoger is dan het werkelijk behaalde rendement.

De Hoge Raad heeft in diens uitspraken van 6 juni 2024 vervolgens regels gegeven ter bepaling van het werkelijke rendement, waarbij zij zoveel mogelijk aansluiting heeft gezocht bij het rendementsbegrip dat de wetgever bij de totstandkoming van het forfaitaire stelsel van box 3 voor ogen had.

Bij de bepaling van het werkelijke rendement dient uitgegaan te worden van het gehele vermogen, dus inclusief alle banktegoeden en alle overige bezittingen, zonder aftrek van het heffingsvrij vermogen. Hierbij wordt geen rekening gehouden met een inflatiecorrectie en ook niet met positieve of negatieve rendementen uit andere jaren. Het werkelijke rendement bevat niet enkel de behaalde voordelen uit al deze vermogensbestanddelen (zoals rente, dividend en huur) maar bevat ook de ongerealiseerde positieve en negatieve waardeveranderingen van die vermogensbestanddelen.

Omdat er zoveel mogelijk aansluiting is gezicht bij het rendementsbegrip dat de wetgever voor ogen had, heeft de Hoge Raad voorts bepaald dat er geen rekening wordt gehouden met kosten die tot het vermogen van box 3 behoren, maar dat er wel rekening wordt gehouden met rente van de schulden die tot het vermogen van box 3 behoren.

De conclusie van de Hoge Raad is dus dat er sprake is van een inbreuk op het discriminatieverbod en eigendomsrecht in de gevallen waarin het werkelijke rendement lager is dan het belastte forfaitaire rendement. De Hoge Raad heeft regels gegeven ter bepaling van het werkelijke rendement. Vervolgens is het aan belastingplichtige om – indien zij bezwaar wensen te maken tegen hun belastingaanslag - aan te tonen hun werkelijke rendement lager is dan de in hun belastingaanslag begrepen forfaitaire box 3 heffing. Het rechtsherstel houdt vervolgens in dat de belastingaanslag dusdanig wordt verminderd, dat er nog enkel box 3 heffing wordt geheven over het werkelijke rendement van belastingplichtige. 

Ten slotte heeft de Hoge Raad bepaald dat er bij vermindering van belastingaanslag geen rente wordt vergoed. Dat is niet in strijd met het EVRM en dat is slechts anders in het geval waarin het bedrag van de wettelijke rente meer bedragen dan de werkelijke belastingvermindering van box 3.

Indien het bovenstaande op u van toepassing is, dan is het zaak om samen met ons in de gaten te houden of en wanneer uw aanslagen inkomstenbelasting definitief worden opgelegd, aangezien met die dagtekening de bezwaarprocedure van zes weken start, in welke periode er bezwaar moet worden gemaakt indien uw werkelijke rendement lager bedraagt dan in uw belastingaanslag begrepen belastte forfaitaire rendement. Na deze periode is er geen bezwaar meer mogelijk.

Heeft u naar aanleiding hiervan nog vragen of heeft u naar aanleiding hiervan hulp of advies nodig dan kunt u natuurlijk altijd contact met ons opnemen.

Jaap van Ooijen - Fiscaal - jurist




 

Delen op Facebook Delen op Twitter Delen op LinkedIn