De Hoge Raad heeft beslist, dat de op de Herstelwet gestaafde box 3 heffing van de overige bezittingen – niet zijnde banktegoeden – nog steeds discriminerend is in de gevallen waarin het belastte forfaitaire rendement hoger is dan het werkelijk behaalde rendement.
De Hoge Raad heeft in diens uitspraken van 6 juni
2024 vervolgens regels gegeven ter bepaling van het werkelijke rendement,
waarbij zij zoveel mogelijk aansluiting heeft gezocht bij het rendementsbegrip
dat de wetgever bij de totstandkoming van het forfaitaire stelsel van box 3 voor
ogen had.
Bij de bepaling van het werkelijke rendement dient
uitgegaan te worden van het gehele vermogen, dus inclusief alle banktegoeden en
alle overige bezittingen, zonder aftrek van het heffingsvrij vermogen. Hierbij
wordt geen rekening gehouden met een inflatiecorrectie en ook niet met
positieve of negatieve rendementen uit andere jaren. Het werkelijke rendement
bevat niet enkel de behaalde voordelen uit al deze vermogensbestanddelen (zoals
rente, dividend en huur) maar bevat ook de ongerealiseerde
positieve en negatieve waardeveranderingen van die
vermogensbestanddelen.
Omdat er zoveel mogelijk aansluiting is gezicht bij
het rendementsbegrip dat de wetgever voor ogen had, heeft de Hoge Raad voorts bepaald
dat er geen rekening wordt gehouden met kosten die tot het
vermogen van box 3 behoren, maar dat er wel rekening wordt gehouden met rente van de schulden
die tot het vermogen van box 3 behoren.
De conclusie van de Hoge Raad is dus dat er sprake is van een inbreuk op het discriminatieverbod en eigendomsrecht in de gevallen waarin het werkelijke rendement lager is dan het belastte forfaitaire rendement. De Hoge Raad heeft regels gegeven ter bepaling van het werkelijke rendement. Vervolgens is het aan belastingplichtige om – indien zij bezwaar wensen te maken tegen hun belastingaanslag - aan te tonen hun werkelijke rendement lager is dan de in hun belastingaanslag begrepen forfaitaire box 3 heffing. Het rechtsherstel houdt vervolgens in dat de belastingaanslag dusdanig wordt verminderd, dat er nog enkel box 3 heffing wordt geheven over het werkelijke rendement van belastingplichtige.
Ten slotte heeft de Hoge Raad bepaald dat er bij
vermindering van belastingaanslag geen rente wordt vergoed. Dat is niet in strijd met het
EVRM en dat is slechts anders in het geval waarin het bedrag van de wettelijke
rente meer bedragen dan de werkelijke belastingvermindering van box 3.
Indien het bovenstaande op u van toepassing is, dan is het zaak om samen met ons in de gaten te houden of en wanneer uw aanslagen inkomstenbelasting definitief worden opgelegd, aangezien met die dagtekening de bezwaarprocedure van zes weken start, in welke periode er bezwaar moet worden gemaakt indien uw werkelijke rendement lager bedraagt dan in uw belastingaanslag begrepen belastte forfaitaire rendement. Na deze periode is er geen bezwaar meer mogelijk.
Heeft
u naar aanleiding hiervan nog vragen of heeft u naar aanleiding hiervan
hulp of advies nodig dan kunt u natuurlijk altijd contact met ons
opnemen.
Jaap van Ooijen - Fiscaal - jurist